Categories
Close
Menu
Menu
Close
Zoeken...
Search

Rapport: Validatie Zero-Fyto methodes voor de bescherming van paprika tegen bladluis 2020

Rapport: Validatie Zero-Fyto methodes voor de bescherming van paprika tegen bladluis 2020
Print

Het hoofddoel van het “ZERO-PH(F)YTO F&L(G)"-project is om de mogelijkheden (en grenzen) te verkennen van het telen zonder het verspuiten van gewasbeschermings-middelen, zelfs geen biologische. In de beschutte paprikateelt kan een bladluisprobleem al vroeg in de teelt opduiken en vaak escaleren tot iets onbeheersbaars. De groene perzikluis (Myzus persicae / MYZUPE) is hierbij vaak de grootste boosdoener. Een alternatieve strategie bestaat erin om intercropping toe te passen met planten uit de Alliaceae-familie aangezien meerdere studies hebben aangetoond dat in het algemeen de vluchtige organische stoffen van Allium spp. een afstotend effect hebben op insecten.

De kernvragen zijn:

  • Biedt intercropping van prei (tot op een zekere grens) bescherming tegen bladluis in de tunnelteelt van biopaprika? Met andere woorden, kan het middelengebruik verminderd worden?
  • Wat bedraagt de kritische afstand tussen prei en paprika waaronder nog een duidelijke bescherming geboden wordt?
  • Is er een positief synergetisch effect op de opbrengst van paprika wanneer intercropping met prei wordt toegepast?

 

Objecten
  • Controle: interventie met GB-product tegen bladluis bij kritische toestand
  • Intercropping met prei & interventie met GB-product tegen bladluis bij kritische toestand

 

Bespreking
  • Biedt intercropping van prei (tot op een zekere grens) bescherming tegen bladluis in de tunnelteelt van biopaprika? Met andere woorden, kan het middelengebruik verminderd worden?
    Een maand na planten werd bij de tellingen al een natuurlijke aantasting van Myzus persicae vastgesteld (Figuur 1). Deze aantasting begon duidelijk op een bepaalde plaats in de tunnel (plot 3). Vanaf juli vermenigvuldigden de bladluizen zich overal snel, met een absolute piek van bijna 500 bladluizen per 3 bladeren in plot 3 van het intercropping-teelt-systeem (IC). Er kon geen concrete verklaring worden gegeven waarom de bladluizen in plot 3 van het IC-object zich sneller vermenigvuldigden dan in plot 3 van de controle.

    Maar, er werden ook stabilisaties en zelfs dalingen waargenomen in de tellingen. De verklaring hiervoor viel te vinden in de aanwezigheid van en onderlinge afwisseling tussen sluipwespen en andere nuttigen die van nature in de tunnels konden komen (Figuren 2 en 3). Inderdaad, de momenten waarop beheersing van Myzus persicae kon waargenomen worden, was er tegelijkertijd één of meerdere predatoren aanwezig.

    De nuttigen die waargenomen werden, waren sluipwespen, galmug (Aphidoletes aphidimyza), gaasvliegen (Chrysoperla carnea) en lieveheersbeestjes. De tellingen van de geparisiteerde bladluizen tonen de aanwezigheid van sluipwespen aan. De galmug was aanwezig op het moment met de hoogste aantastingsgraad, wat ook logisch is. Galmuggen worden namelijk aangetrokken door de geur van honingdauw die bladluiskolonies verspreiden. Ze leggen dan hun eieren bij de kolonies, waardoor de larven meteen een voedselbron hebben. De quasi volledige reductie van de bladluispopulatie begin september kon gekoppeld worden aan de aanwezigheid van gaasvliegen en lieveheersbeestjes.

    Analyses van de bladluistellingen die kort na het toppen van de prei gebeurden of gedurende het hele proefverloop, konden geen duidelijke remming van de bladluispopulatie aantonen (Tabel 4). Het middelengebruik kan dus niet verminderd worden door het planten van prei. De tijdige en voldoende beheersing van de bladluis gebeurde in deze proef dankzij de samenwerking van en afwisseling tussen de verschillende bladluispredatoren. Een actieve gemengde populatie aan nuttigen lijkt in deze zin de beste garantie om de teelt tot een goed einde te brengen wanneer bladluis aanwezig is.

 

  • Wat bedraagt de kritische afstand tussen prei en paprika waaronder nog een duidelijke bescherming geboden wordt?
    Aangezien er geen globaal effect kon worden waargenomen van de intercropping met prei ten aanzien van de beheersing van bladluis, wordt ook geen afstandseffect verwacht. Analyse van de bladluistellingen van de paprikaplanten dichter bij de prei t.o.v. verder bevestigen deze stelling (Figuur 4).

 

  • Is er een positief synergetisch effect op de opbrengst van paprika wanneer intercropping met prei wordt toegepast?
    Aangezien in het IC-object een vijfde van de paprikaplanten werd vervangen door prei, was een lagere opbrengst te verwachten per m² ten opzichte van de controle. Tabel 5 toont hierbij dat het totale aantal marktbare vruchten en netto geoogst gewicht inderdaad significant lager ligt t.o.v. de monocultuur. Daarentegen vertonen de totale hoeveelheid geoogste niet-marktbare vruchten en nettogewicht geen statistische verschillen tussen de monocultuur en het IC-object. Dit toont in eerste instantie aan dat we beduidend meer product hebben geoogst in het IC-object dat onvoldoende kwalitatief was, wat zich voornamelijk uitte onder de vorm van neusrot van de vruchten. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de intercropping breuken maakte in de opbouw van een gunstig, vochtig microklimaat in het gewas. Bijgevolg zou het gebladerte van de paprika’s naast de prei harder hebben verdampt dan in de monocultuur, waardoor minder calcium via de sapstroom tot bij de vruchten geraakte met neusrot als gevolg.

    Wanneer we corrigeren voor de vervanging van paprika door prei bij het IC-object (object 2* in Tabel 5), dan zien we een statistisch hoger totaal marktbaar én niet-marktbaar geoogst nettogewicht en aantal vruchten t.o.v. de monocultuur. Dit zou kunnen betekenen dat de intercropping tegelijkertijd een iets meer generatieve sturing van het paprikagewas geeft, mogelijks eveneens te wijten aan de breuken in de opbouw van een vochtig microklimaat in het gewas.

 

Besluit

Uit deze veldproef kan geconcludeerd worden dat intercropping van paprika met prei ter beheersing van bladluis in paprika geen interessante strategie is om het middelgebruik te verminderen. Er wordt geen positief effect van vluchtige organische stoffen van prei waargenomen, noch op vlak van insleep van bladluizen, noch op vlak van afremming van de aantasting. Bijgevolg zien we evenmin een afstandseffect op de bladluisontwikkeling op paprika’s die dichter bij of verder van de prei staan.

Opbrengstgewijs suggereren de resultaten dat de intercropping met prei enerzijds aanleiding geeft tot een meer generatieve sturing van het gewas. Anderzijds vertoonde het IC-object relatief meer niet-marktbare opbrengst dat vooral te wijten was aan hoger aandeel vruchten met neusrot t.o.v. de monocultuur. Een mogelijke verklaring voor deze twee fenomenen zou kunnen zijn dat de intercropping breuken maakte in de opbouw van een gunstig, vochtig microklimaat in het gewas.

De proef toont wel duidelijk de dynamiek aan van het biologisch evenwicht tussen plaag en nuttige. Het goed inschatten van de onderlinge verhouding is hierin de sleutel om de goede biologie alle kansen te geven om het tij te doen keren in de goede richting, ook op kritische momenten. Aangezien het een tunnelteelt betreft, hebben de nuttige insecten in deze proef verschillende insleepmogelijkheden gehad.

 

Vorig Artikel Presentaties Studiedag Azalea en Rhododendron 2021
Volgend Artikel Rapport: Minitunnels voor vervroeging van bio courgette