Categories
Close
Menu
Menu
Close
Zoeken...
Search

Rapportering CVBB (deel 5): Intensieve aanpak

Rapportering CVBB (deel 5): Intensieve aanpak
Print

Via intensieve aanpak (IA) wil het Coördinatiecentrum Voorlichting en Begeleiding duurzame Bemesting (CVBB) door het opvolgen van percelen en het formuleren van bemestingsadviezen de stikstofvracht vanuit de percelen naar het grond- en oppervlaktewater verminderen. De doelstelling van de IA is vooral de landbouwers op weg zetten naar een oordeelkundige bemesting en hen duidelijk maken dat dit leidt tot goede resultaten voor zowel de landbouw als voor het milieu. Ook de Vlaamse overheid, die de CVBB-subsidies voorziet, hecht veel belang aan de intense sensibilisering die CVBB voert op het terrein. Het ultieme doel is dat landbouwers de hen aangeleverde duurzame bemestingspraktijken effectief in de praktijk toepassen.

De eerste jaren focuste het CVBB zich op het vergaren van terreinkennis en het intensief bemonsteren van de waterloop langs een MAP-meetpunt (zie eerdere artikels). De oorzaken van een slechte waterkwaliteit werden in kaart gebracht en hierbij bleek dat er nog heel wat vooruitgang geboekt moest worden in duurzaam bemestingsmanagement voor het behalen van de doelstellingen geformuleerd in MAP 4 en MAP 5. Een gebiedsgerichte werking rond de MAP-meetpunten drong zich op: intensieve aanpak.

 

Intensieve opvolging in risicoteelten

Intensieve aanpak vindt plaats in (een deel van) het afstroomgebied van MAP-meetpunten waarvan de oorzaak uit de land- en tuinbouw afkomstig is. Tijdens het seizoen worden er grondstalen genomen en bespreekt de CVBB-begeleider de analyseresultaten met de teler. In het najaar laten nitraatresidustalen toe de toegepaste bemestingsstrategie te evalueren. Met alle verzamelde gegevens oordeelt de begeleider dan welke teelten/percelen per landbouwer al of niet het volgende jaar worden opgevolgd. Op die manier verschuift ieder jaar de focus meer en meer naar die teelten/percelen met de grootste problemen.

 

Straffe cijfers

In 2015 startte de gebiedsgerichte werking in 99 gebieden in heel Vlaanderen. In 2017 waren het er al 126. Figuur 1 geeft de locatie van de opgevolgde punten weer. Het is duidelijk te zien dat de intensieve aanpak zich voornamelijk in de focusgebieden situeert. Uiteindelijk zijn er al meer dan 1.100 landbouwers betrokken bij de intensieve aanpak, wat staat voor net geen 3.100 bemonsterde percelen.

Figuur 1 Kaart van de IA gebieden in 2016 gesitueerd in de focusgebieden 2017

Figuur 1: Kaart van de IA gebieden in 2016 gesitueerd in de focusgebieden 2017

 

Residuwaarden op IA-percelen hoger dan de VLM-cijfers

Algemeen komt naar voren dat de nitraatresidu’s op de IA-percelen dezelfde trend volgen als de VLM-nitraatresiduwaarden; wel liggen ze hoger dan de globale VLM-cijfers (figuur 2). Dat is logisch gezien de IA-werking zich toespitst op lokaalgebonden moeilijke teelten, probleempercelen en/of -landbouwers. In de IA-gebieden worden procentueel gezien ook meer risicoteelten geteeld dan op Vlaams niveau.

Na een lichte daling in 2016 is het gemiddelde nitraatresidu op de IA-percelen in 2017 gestegen. Deze stijging is ook merkbaar in de globale cijfers van de VLM over heel Vlaanderen. De weersomstandigheden speelden hier ongetwijfeld een rol: een droge zomer gevolgd door een sterke mineralisatie in het najaar. De vrijgekomen stikstof kon nauwelijks of slechts in beperkte mate nog door de gewassen worden opgenomen met als gevolg dat die in de bodem achterbleef en in de residustalen werd gemeten.
 

Figuur 2 Gemiddeld nitraatresidu op de IA-percelen vs. globale VLM-nitraatresiducampagne

Figuur 2: Gemiddeld nitraatresidu op de IA-percelen vs. globale VLM-nitraatresiducampagne

 

Aardappelen, prei en bloemkool scoren slecht

Welke teelten er het meest opgevolgd worden is zeer streekgebonden. In alle provincies worden er grasland en maïspercelen bemonsterd, procentueel gezien in respectievelijk Limburg en Antwerpen het meest. Deze twee teelten vormen bijgevolg de grootste groepen. Prei, bloemkool en aardappelen domineren in West-Vlaanderen, in Vlaams-Brabant zijn dit granen. In Oost-Vlaanderen ligt de focus ook op aardappelen en in Limburg op pitfruit.

Graangewassen zijn veruit de beste teeltgroep wat nitraatresidu betreft: minder dan 1 op de 4 percelen overschrijdt de drempelwaarde, ze hebben gemiddeld gezien het laagste nitraatresidu en de resultaten liggen het dichts bij elkaar.

Prei, bloemkool, vlinderbloemige groenten en aardappelen hebben de hoogste nitraatresiduwaarden. Niet alleen hebben zij procentueel gezien het grootste aantal percelen met een nitraatresidu hoger dan 90 kg nitraat-N/ha (minstens 71%), ze hebben ook de hoogste mediaan en het hoogste gemiddelde nitraatresidu (> 152 kg nitraat-N/ha). Het is duidelijk dat die teelten nood hebben aan de meeste opvolging en advisering. Zij vormen 25% van alle percelen in de IA-gebieden.

 

Verschillende oorzaken liggen aan de basis van nitraatoverschrijdingen

Uit praktische overwegingen werden de gemeten nitraatresidu’s getoetst aan de norm van 90 kg nitraat-N/ha en werd niet gewerkt met de verschillen in drempelwaarde al naargelang teelt en bodemtype in focusgebied.

Voor elk nitraatresidu-resultaat wordt een verklaring gezocht. Ofwel blijft het residu onder de drempelwaarde van 90 kg nitraat-N/ha en is er weinig risico op uitspoeling van nitraat, ofwel is er een overschrijding en kan die toegeschreven worden aan bijvoorbeeld de bemestingsstrategie met organische mest of kunstmeststoffen, het tijdstip van bemesten, het niet of te laat inzaaien van groenbedekkers, sterke mineralisatie, teeltmislukking etc. Met die informatie kunnen de adviseurs gerichter sensibiliseren, zowel per gebied als per teelt.

Gezien de specifieke weersomstandigheden in 2017 (neerslag vanaf einde juli na een lange droogteperiode) is het niet verwonderlijk dat er in vergelijking met 2016  meer IA-percelen de drempelwaarde overschreden, namelijk 51% in 2017 tegenover 38% in 2016. Analoog aan de vaststellingen van 2016 zijn ook in 2017 de overschrijdingen het vaakst toe te schrijven aan het gebruik van organische mest en kunstmeststoffen, en mineralisatie (figuur 3). De oorzaak ‘mineralisatie’ kwam in 2017 meer voor als gevolg van de sterkere najaarsmineralisatie na de droogteperiode. Vele teelten evolueerden op dat moment naar het stadium einde groeiseizoen zodat de boost aan bodemstikstof onvoldoende of niet kon worden opgenomen.

De andere mogelijke verklaringen vertegenwoordigen elk op zich minder dan 4%.

 

Figuur 3 Mogelijke verklaringen voor het nitraatresidu op de IA-percelen in 2017 op Vlaams niveau

Figuur 3 Mogelijke verklaringen voor het nitraatresidu op de IA-percelen in 2017 op Vlaams niveau

 

Tussen de teeltgroepen onderling duiken grote verschillen op in mogelijke verklaringen.

Te hoge residuwaarden in aardappel, prei, bloemkool, vlinderbloemige groenten (bijv. bonen) en sier- en boomteelt zijn vaak te wijten aan het onoordeelkundig toedienen van kunstmest. Verdere intense opvolging van en advies in die teelten is dus ten zeerste aangeraden om de nitraatproblematiek aan te pakken. De vlinderbloemige groenten en de sier- en boomteelt kampen daarnaast ook nog met problemen door hun specifieke eigenschappen zoals respectievelijk de capaciteit om zelf stikstof te fixeren en hun beperkte beworteling.
In de teelten maïs en pit- en steenfruit verklaart het te laat of te veel aanwenden van organische mest veelal de nitraatoverschrijdingen.

Een verhoogd nitraatresidu in graanpercelen wordt vaak gelinkt aan het te laat of niet inzaaien van groenbedekkers.

 

Intensieve aanpak werkt, maar we zijn er nog niet

De gebiedsgerichte werking en intensieve aanpak leidt na 3 jaar nog niet naar een aantoonbare betere waterkwaliteit.

Wel merken we op terrein een beginnende mentaliteitswijziging bij de telers. Zij die oorspronkelijk laks met bemestingsadviezen omgingen, beginnen nu in te zien dat het goed opvolgen van bemestingsadviezen een win-winsituatie is : zowel voor het milieu als voor het financieel rendement van de teelten. Ondertussen hebben ze ook geleerd de analyseresultaten correct te interpreteren. Het belang van het inzaaien van groenbedekkers komt ook naar voren.

Het CVBB is ervan overtuigd dat de niet aflatende sensibilisering en inzet van de CVBB-medewerkers de goede manier is om landbouwers uiteindelijk oordeelkundiger te laten bemesten in de praktijk en zo een betere waterkwaliteit te verkrijgen.

Eva Maddens namens het CVBB-team

 

Waar kan u terecht voor individuele bedrijfsbeleiding bemesting?

Bent u geïnteresseerd in deze individuele bedrijfsbegeleiding, dan kan u terecht bij de erkende praktijkcentra van uw provincie of bij de partners van het CVBB (Coördinatiecentrum Voorlichting en Begeleiding duurzame Bemesting).

Vorig Artikel Fiches en sleutel voor het herkennen en beheersen van wolluissoorten
Volgend Artikel Banner en poster Bio4safe: biostimulanten en innovatieve meetsensoren